Tinderland 2.0

Ik vind het nogal wat, dat daten. Niet alleen heb ik het afgelopen half jaar het hele acceptatie- en verzoeningsproces met mijzelf nog eens dunnetjes over kunnen doen, het vreet ook gewoon best veel energie. Online gesprekken voeren met mensen die ik niet ken en van wie ik het gevoel voor humor nog niet helemaal in kan schatten, uren twijfelen over de kleding die ik nú weer aan moet op zo’n date, op van de zenuwen naar het desbetreffende café toelopen, persoonlijke details vertellen aan volkomen vreemden die ik hoogstwaarschijnlijk nooit meer terug ga zien… Ik word eigenlijk al moe als ik erover nadenk.

En toch is het ook leuk. Toch geeft het me ook zelfvertrouwen en positieve energie. Toen ik afgelopen maand weer met mijn oud re-integratiecoach een gastcollege gaf aan de studenten van de opleiding ergotherapie, zei zij: “Mijn cliënten moeten zichzelf opnieuw leren presenteren bij een werkgever. Ja, ik heb deze beperkingen, maar ik heb óók heel veel te bieden!” en ik bedacht me dat daten precies hetzelfde was. Natuurlijk kom ik daar aanlopen met mijn bagagetreintje, maar in ruil daarvoor heb ik ook best wat te bieden.

Ik ontmoette een leuke man, de date eindigde op de huisartsenpost (maar daar kon hij in principe vrij weinig aan doen) en er volgde een tweede, derde, vierde en zelfs zevende date. Voor het eerst werd ik echt geconfronteerd met de werkelijkheid van een nieuwe man, iets nieuws opbouwen. Ik kan heel lang doen alsof, namelijk. Heel lang lekker in die reserve-energie en vol enthousiasme doorstiefelen. Hij merkte weinig aan me, zei hij. Wat inderdaad niet zo gek was, want ik had mezelf nog niet toegestaan bij hem in de buurt in te storten. Af en toe had ik een warrig momentje, sporadisch viel ik bijna achterover van de trap. Maar iedereen is weleens verward en hij liep gelukkig voor me uit. Ik vertelde wel vaak over wat er allemaal veranderd was sinds het ongeluk, maar hij zág het niet echt.

Na de 30e verjaardag van mijn zusje was ik moe en hangerig. Hij parkeerde me op de bank en ging voor me koken. Ik pakte mijn haakwerk erbij en staarde een half uurtje apathisch naar mijn handen. Kiezen wat ik wilde drinken was al een opgave waar ik niet helemaal uit leek te komen. Hij vond het niet erg, zei hij. Toen ik voor de zoveelste keer probeerde uit te leggen dat ik voorheen écht beter aangesloten was, lang geleden, zei hij: “Je hoeft je voor mij niet te verontschuldigen. Ik vind je leuk, inclusief hoe je koppie werkt en ik wil je graag beter leren kennen. Zoals je bent.” En, nou ja… Dat is ten eerste natuurlijk het meest perfecte antwoord óóit en ten tweede is de bruiloft aankomende zomer en heb ik mijn jurk alvast uitgezocht. Jullie zijn allemaal uitgenodigd.

Toen ik bij de huiswerkbegeleiding ging solliciteren, had ik mijn verhaal op orde. Ik wist (ongeveer) wat ik allemaal niet meer kon, maar ik wist ook dat ik mijn talenten in die omgeving wél in kon zetten. De directrice zag dat ik haar júist heel veel te bieden had en wilde mij dolgraag hebben, ondanks de haken en ogen die er aan mij kleefden. Zo is dit ook. Het is zó pril dat ik er bijna niet over durf te schrijven, maar zelfs als het uiteindelijk op niets uitloopt (zoals ik nu ook niet meer bij de huiswerkbegeleiding werk), heb ik dit in ieder geval geleerd: Ik ben ik en ondanks dat ik naast mijn gekke hoofd ook een onverbeterlijke controlfreak, humeurig monster en tactloze tuttebel ben, is er ook iemand die blij is met mij. Gewoon, inclusief hoe mijn koppie werkt. Zoals ik ben.

a679950381a6b58e40f3166494c7024b

Tinderland 1.0

Onderzoeksverslag: Eerste bevindingen na empirisch onderzoek in Tinderland

Laat ik vooropstellen: de spoeling is dun. Er zitten honderdduizend mannen op Tinder maar slechts een enkeling lijkt leuk genoeg. Misschien ben ik te kritisch en moet ik kandidaten die ‘opzoek’ aan elkaar schrijven of zichzelf omschrijven als ‘leuke jongenman’ (ja, met die n ertussen inderdaad) een kans geven, maar ik kan het niet. Misschien moet ik niet zeuren over jongens die op hun 33e nog geen kapsel hebben gekozen en hun haar nog altijd met van die gele supermarkt gel in een soort rechte kroon als het vrijheidsbeeld omhoog zetten zoals in 2003 of die eigenlijk geen andere hobby’s hebben dan ‘Netflix en vrienden’, maar het lukt me niet. Ik wil graag iemand met een beetje persoonlijkheid. En hersens.

Maar goed, er zijn wel degelijk matches. En hoewel er ook tussen die matches extreme droogstoppels zitten die mijn humor overduidelijk niet begrijpen (“Oh, ik heb het enorm druk gehad dit weekend. Met krokodillen geworsteld, vrede gebracht in het Midden-Oosten, en jij?” “Niet zoveel. Gewoon gechilld.”), zijn er ook mannen waar ik daadwerkelijk gesprekken mee weet te voeren. Leuke gesprekken. Gesprekken die verder komen dan alleen die eerste paar berichtjes over en weer. En die dus uiteindelijk aanbelanden bij het hersenletselhoofdstuk (3 keer woordwaarde).

De slechtste manier om te reageren, heb ik ondervonden, is niet eens het ghosten. De mannen die gewoon in het niets verdwijnen nadat ik in de meest globale ‘haha ja ongelukje, gaat prima met me, echt’ – termen heb uitgelegd wat er aan de hand was, kiezen er gewoon voor om hun waar bij de buren te halen en dat kan ik ze niet echt kwalijk nemen. Nee, de ergste manier is als ze er totaal misplaatste grappen over maken. Begrijp me niet verkeerd, ik maak graag en veel grappen over mijn eigen domme hoofd en ik vind dat we er maar beter om kunnen lachen dan het allemaal te zwaar te maken. Maar iemand die me ‘gehandicapt’ noemde, was wel meteen af. Wat een stigmatiserende kutterm. Iemand die zei dat hij het begreep en of ik dan niet gewoon een beter bed aan moest schaffen, want een goed matras maakte echt enorm uit voor je nachtrust, was ook af. Doei, ik heb in het dagelijks leven al voldoende te maken met onbegrip en het gevoel mezelf te moeten verdedigen. Daar ga ik met een willekeurige Tinderman echt niet aan beginnen.

Maar er zijn ook mannen die me positief verrassen. Die zo goed reageren dat ik me veilig genoeg voel om meer tekst en uitleg te geven. Die ene man die “Wat goed dat je er zo goed mee om weet te gaan. Respect!” zei, kreeg 10 punten. Of de man met wie ik dit gesprekje voerde:
“Jezus Suus, als je nog eens wat weet…”
– “Zie je niks van hè, op de foto’s?”
“Dat je een been mist en in een rolstoel zit, bedoel je?”
– “En de hele dag kwijlend in een hoekje zit, ja.”

Topreactie. Grapjes zijn meer dan welkom, ik neem mezelf ook alles behalve serieus. En het is geen ernstige, dodelijke ziekte dus we hoeven niet meteen in volle rouw en het extreem zielig te maken. Maar ja, het is even heftig, het is misschien incasseren. En daarna praat ik graag weer verder over debiele dingen die nergens op slaan en waar ik zelf vooral keihard om moet lachen.

En als ze later, wanneer ik me veilig genoeg voel om meer te vertellen, alsnog afhaken – of dat nou vanwege mijn vreselijke karakter is of vanwege mijn letsel – dan staat ze dat natuurlijk helemaal vrij. Maar het zijn wel deze pareltjes waar ik naar speur. Misschien maakt me dat veeleisend en ik weet wel zeker dat het mijn zoektocht op Tinder danig beperkt, maar ik wil geen genoegen nemen met zomaar een ‘jongenman’. Ik ben ‘opzoek’ naar het echte werk.

d166ddd706f715ded9d286e0c8fe8e91

In m’n skinny jeans

Mijn zus en zwager zochten een nieuw huis. Ze wilden geen klushuis, dus kochten ze een zes jaar oude nieuwbouwwoning, sloopten alles eruit wat los en vast zat en bleven uiteindelijk over met een klushuis. Dit heeft verder nog helemaal niets met mij te maken, maar blijf er even bij.

Ik hou van klussen. Al mijn zussen en ik blijven in de weer met muurtjes verven, houtwerk afkrabben, behangetjes plakken of badkamermuurtjes tegelen. Dit hebben we met de paplepel ingegoten gekregen, denk ik. Ik ben er nog steeds gek op. Het kost me alleen zoveel meer moeite dan vroeger dat ik het bijna nooit meer doe. Maar de nieuwe badkamer was geïnstalleerd in mijn zus’ huis, de muren waren gestuct en het enige dat nog ‘even’ moest gebeuren was het afstotelijke oranje houtwerk dat door het hele huis te zien was, donkergrijs verven. En dat kon ik wel, vond ik zo. Grondverfje aanbrengen, eitje.

En zo trok ik dus op een mooie zaterdagmorgen de doos met kluskleding uit de kast. Ik denk dat alle vrouwelijke lezers zich wel voor kunnen stellen hoe fijn het was dat een broek die ik zeven jaar geleden (op mijn 24e en het hoogtepunt van mijn fitnesswaanzin) gekocht had, nog altijd paste. Maar het allerfijnste voor mij, was dat ik hem een middag lang aan heb gehouden zonder brandende benen. Een hele middag in een spijkerbroek!

Ja, ik voelde hem de hele dag zitten en nee, aan het einde van de dag was dit niet meer per se fijn. Ik zal denk ik nooit meer een spijkerbroek aantrekken om thuis in te chillen. Maar het ging dus wel! Een gewone spijkerbroek! Met kontzakken achterop en een rits voorop en niet die eeuwige legging of jegging die ik normaal altijd draag en waar ik na een jaar of zes inmiddels wel op uitgekeken ben.

Vorige week toog ik naar de winkel en haalde ik een nieuwe skinny jeans. Van hele zachte denim, met lekker veel zachte stretch. Tot nu toe wil ik niets anders meer aan als ik ergens heen ga. Het voelt zo lekker… gekleed. Ik weet heus wel dat het voor de rest van de wereld ‘gewoon’ een spijkerbroek is en er niemand is die denkt; ‘Goh, wat loopt die vrouw er goed bij in die spijkerbroek!’, maar ik denk het zélf, ik voel het zelf. En het voelt alsof ik zweef.

Ik verfde één raam bij mijn zus, begon aan een tweede en merkte een kwartier later dat ik al vijftien minuten naar de vogels buiten in de tuin stond te kijken met een druipende kwast in mijn hand. De focus reikt blijkbaar nog altijd niet verder dan het in de grondverf zetten van één raam. Maar die dag heeft iets anders opgeleverd. Namelijk dat ik nog altijd in mijn oude broeken pas. Oh nee, ik bedoel; ik vier weer feestjes in m’n skinny jeans!

1cc618362829a4535a06182f2d7f9893

JOMO

Omdat mijn persoonlijke Grinch geen boom in huis wilde, kocht ik een soort kerststruik, zette hem in een gouden pot, hing er wat ledlampjes in en versierde de spiegel op de schouw met een ander lichtsnoer. Het is december, de feestdagen staan voor de deur en het eerste wat ik er dit jaar bij dacht was; ‘het moet maar weer’.

Al eerder heb ik geschreven over hoe mijn rare hoofd steeds meer een deel van mijn leven is geworden. Zoals ik toen schreef: er is een nieuwe normaal. Ik ben de meeste situaties al een keer tegengekomen sinds het ongeluk, weet van mezelf hoe ik reageer op gebeurtenissen en weet regelmatig niet meer hoe het vroeger was, vóórdat alles zo drastisch veranderde. Het went. Godzijdank went alles.

En dus ga ik opnieuw de feestdagen in met mijn gekke hoofd. Maar dit jaar valt me iets op; ik kijk er niet zo tegenop als andere jaren. Lange tijd vond ik het echt lastig, namelijk. Al die drukte, die gezelligheid. De lampjes, de muziek, het vuurwerk, de herrie. De duizenden afspraken, sociale verplichtingen, kaartjes en berichtjes. Ik wilde alles meemaken, overal op reageren, de feestdagen navigeren tussen wat ik allemaal wilde doen en wat er uiteindelijk mogelijk was. Vaak sloeg ik door, vaak was de balans – zelfs na heel serieus plannen – toch volledig zoek.

Dit jaar voelt het anders. Ik hóef van mezelf namelijk niet overal aan mee te doen. Sterker nog – ik wil het niet eens. Waar ik andere jaren nog heel erg het gevoel had dat ik dingen mis zou lopen en bang was voor de FOMO, voel ik nu het tegenovergestelde: JOMO. The Joy of Missing Out. Dit jaar ga ik ervan genieten dat ik het circus zoveel mogelijk aan me voorbij laat gaan.

Het duidelijkste voorbeeld daarvan gaat Oud & Nieuw zijn. Ieder jaar kijk ik daar tegelijkertijd naar uit en tegen op. Ik wil een leuk feestje vieren met fijne mensen, maar zit op hetzelfde moment al vanaf ’s ochtends vroeg met mijn Noise cancelling headphones op mijn hoofd ongelukkig op de bank te doen alsof ik geen last heb van alle knallen buiten. Ik drink ’s avonds veel, om de prikkels maar te dempen en het feest vol te houden. En vervolgens heb ik een kater van een week en drie weken later nóg last van dat ene feestje. Oud & Nieuw zuigt me ieder jaar leeg als een leger bloedzuigers op een been.

Handenwrijvend heb ik dit jaar dus mijn nieuwe plan opgesteld. Ik ga de stad uit. In het huis van mijn ouders middenin de polder, ga ik de oudejaarsconference kijken en een Mount Everest aan oliebollen eten. Ik ga naar het vuurwerk van de stad in de verte kijken en om kwart over twaalf naar bed. Ik kan me nu al wentelen in die JOMO. Ik vind het niet ongezellig dat ik niet bij Lars of vrienden ben. Ik vind het niet zielig voor mezelf om me te onttrekken aan het gekkenhuis. Ik kies er heel bewust voor. Dit jaar ga ik voor rust en stilte. En dan hopelijk, als alles meezit, begint mijn nieuwe jaar voor de verandering een keer op 2 januari, in plaats van op 20.

ef279b5e9a4c10b0b6a0ac8764ff54a3

PS. I love you

43c2debb05b6591b494b7c3f32cbfa72

De slaap nog uit mijn ogen wrijvend, fietste ik naar de tandarts. Mopperend op de vlaag van verstandsverbijstering die mij blijkbaar was overvallen op het moment dat ik deze afspraak op zo’n onchristelijk tijdstip maakte. Waarschijnlijk had ik bedacht dat ik ’s ochtends vroeg op mijn best was. Ik had er alleen niet bij stilgestaan dat er ook nog zoiets was als té vroeg.

Voor me fietste een klein meisje met een hele grote tas. Haar glimmende, nieuwe fiets was duidelijk op de groei gekocht. Toen ze bij het stoplicht probeerde één voet op de grond te zetten, gleed ze met enorme tas en al van haar zadel af. Ze slaakte een zenuwachtige giechel. ‘Ach gos,’ dacht ik, ‘brugpieper op haar eerste schooldag.’

Het zette me aan het denken. Aan hoe ik de eerste schooldag altijd vormgaf voor mijn kleine guppen. Ik heette ze welkom, stelde mezelf voor, maakte vaak een paar domme grappen om de spanning van die eerste dag af te halen, maar vertelde ook meteen duidelijk welke regels er in mijn lokaal waren. Er was altijd wel één klein jongetje dat die regels meteen brak door zenuwachtig fluisterend een vraag aan zijn buurjongetje of -meisje te stellen. Die stelde ik dan meteen lekker tot voorbeeld. Er bovenop. “Kun jij me misschien uitleggen wat er net niet helemaal helder was? Volgens mij zei ik heel duidelijk: ‘als ik praat, dan zijn jullie…?'” De eerste maanden de teugels strak aanhouden, dan liep de rest van het jaar wel los. Ik was niet perse streng, wel lekker duidelijk.

Toen ik moest stoppen met werken, brak mijn hart een beetje. “Misschien kun je iets anders gaan doen,” opperde mijn zusje. “Huiswerkbegeleiding bijvoorbeeld?” Ik wilde niets anders gaan doen. Ik wilde voor de klas en anders niet. Juf Suus tot in den eeuwigheid. Het was alsof de liefde van mijn leven mij net gedumpt had en mijn zusje met één of ander suf surrogaat aan kwam zetten en zei: “Ja, maar deze heeft óók bruin haar!” Ik wilde die lamme zak niet, met zijn bruine piekhaar, ik wilde mijn ex terug.

Toen ik eenmaal in het reine was gekomen met het idee dat ik waarschijnlijk nooit meer als geschiedenisdocente aan de bak zou gaan, leek die lamme zak toch ineens een mooi alternatief. Toegegeven, het was niet die mister right die ik achtergelaten had, maar ik werkte weer met pubers, ik kon weer dingen uitleggen, aanleren, afleren soms ook. Ik had weer een doel en een functie en ik draaide weer mee. Het bleef alleen ook nogal veel van me vragen. Met die twee middagen in de week, 3 uur per dag werken, was ik vier volle dagen zoet. Uitrusten, slapen, bijkomen, opladen. Ik gaf een uurtje bijles op een middelbare school. Ik had een klasje van vijftien gymnasiumguppies die meestal vriendelijk knikkend aan het werk gingen wanneer ik dat zei. Die vijftig minuten les kostten me vaak een hele dag hoofdpijn. Het was alles wat ik wilde – weer terug voor de klas – maar het was tegelijkertijd het meest confronterende wat ik kon doen. Het liet mij namelijk zien dat méér er echt niet meer inzat.

Het afgelopen schooljaar ben ik niet meer aan het werk gegaan bij de huiswerkbegeleiding en ook dit nieuwe jaar ga ik niet aan de slag. Ik heb nieuwe dromen, een nieuwe uitdaging. Voordat ik mijn baan opzegde, twijfelde ik nog heel lang of ik niet hartstikke gek was geworden. De kolder in de kop had gekregen. Wat was er mis met mij? Oké, ik kon die prins op het witte paard misschien nooit meer krijgen, maar nam ik dan ook echt geen genoegen meer met een ridder op een ezel? Wilde ik écht vaarwel zeggen tegen het onderwijs, tegen die pubers, tegen juf Suus?

Om eerlijk te zijn heb ik er geen moment spijt van gehad. Ik had het nodig, die huiswerkbegeleiding, om aan mijzelf aan te tonen dat het nog kon. Dat er nog íets mogelijk was. Ik kon nog werken met kinderen en ik had het me niet ingebeeld dat ik goed was met pubers. Ik had ontdekt waar mijn grenzen lagen, wat nog kon, maar ook wat absoluut niet. En blijkbaar was dat voldoende. Blijkbaar was dat wat ik nodig had om het voor eens en voor altijd achter me te laten.

De afgelopen jaren heb ik vaak de onweerstaanbare behoefte gevoeld om weer voor de klas te gaan. Meesterbaan.nl afspeurend naar hypothetische banen, dronken op een bruiloft alle leden van de geschiedenissectie van Lars’ school vragen of ze niet één klein klasje voor mij hadden. En als ik morgen wakker werd zonder hoofdpijn, zonder overprikkeling, zonder gekke kop, dan zou ik zonder met mijn ogen te knipperen in de auto stappen, naar school rijden, de sukkel die mij vervangen heeft de klas uit kieperen en zelf weer mijn lesjes draaien. Maar het zit er niet in en het is oké. Voor het eerst in jaren is het oké.

Ik haalde het meisje in, bedacht me dat bruggers echt ieder jaar kleiner worden, botste bijna op een nieuwe kudde scholieren en koos een nieuwe route die mij niet langs de helft van de Haagse middelbare scholen zou leiden. Het is tot daar aan toe om vrede te hebben met een akelige break-up. De liefde van mijn leven in al zijn eerste-dag-van-het-schooljaar-glorie aanschouwen (met zijn aanstekelijke mix van frisse docenten, uitgeruste leerlingen, schone lokalen en gebakjes in de personeelskamer), is een heel ander verhaal.

2af802b9f167454c5da433efba368792